In Boskoop moesten de boomkwekerijen tot in de 19e eeuw land delen met de toch ook rijkelijk aanwezige veehouderijen. Boskoopse boter had een zekere faam, evenals het in Boskoop gefokte slachtvee. Ook verbouw van vlas, graan en vooral hennep vond op bescheiden schaal plaats. Maar de boomteelt won terrein en langzamerhand veranderde steeds meer weiland in boomkwekerijland. Te midden van de vele sloten ontstonden smalle, lange kavels met boomkwekerijen.
Het gezegde ‘van werken moet het komen’ gold zeker voor het boerenbedrijf. De beschikbaarheid van arbeidskrachten was noodzakelijk om als bedrijf te kunnen bestaan. Die arbeidskrachten werden in de eerste plaats gevonden in de boer zelf en een of meer boeren- arbeiders. Die boerenarbeiders waren vaak in dienst als vaste knecht en woonden met hun gezin in de daggelderswoning van de boer. Naast de vaste knecht werden in tijden van het binnenhalen van het graan of de hooibouw een of meer losse arbeiders in dienst genomen. Behalve de boerenknechten waren er de ‘dienstmeiden’ en ook de inzet van vrouw en kin- deren was gebruikelijk. Vooral de inzet van de vrouw en haar werk werd van groot belang geacht voor het bestaan van het boerenbedrijf. Ze werkten hard en beschikten over weinig vrije tijd.
Beoordelingen
Er zijn nog geen beoordelingen.